Ik ben geen treinreiziger, geen openbaar vervoer-liefhebber, maar stationsarchitectuur vind ik interessant, ik heb al heel wat imposante en fraaie stations gezien, inclusief overkappingen.

Onlangs maakte ik wat dat betreft eerder een anti-climax mee dan een hoogtepunt, hoewel het een gebouw betreft dat nog maar recent werd gerealiseerd. Door een toevallige samenloop belandde ik op het nieuwe station van Breda. Het complex werd vanaf 2014 in diverse fases opgeleverd onder leiding van architect Koen van Velsen.

Uitgestapt uit de trein en wachtend op mijn aansluiting werd ik bevangen door een onaangenaam gevoel. Ik bleek beland in wat mij betreft een van de meest naargeestige stations die ik ken: een duister perron, waar het meeste daglicht binnenvalt door de open uitgangen van de sporen, die dan direct door de duistere sfeer op het perron verblindend werken.

Duistere perrons, met verblindend licht aan het einde.

Er zijn daglichtvoorzieningen in het dak, maar die lichtkoepels vormen slechts minimale vlakken in het totale oppervlak van de overkapping. Bovendien zijn deze afgedekt met polycarbonaatplaten, die van nature een geringere daglichtdoorlating hebben dan helder transparant glas. Tevens verouderen deze snel en laten daardoor nog minder licht door.

Verder valt daglicht naar binnen langs de door het station lopende hellingbaan. Hier echter slechts via vensters in een verhoogde wand, met beperkte effectieve lichtopbrengst.

Langs de schacht van de hellingbaan: ook hier een luifel, die het daglicht beperkt.

Ook de grote glazen wand aan de stadszijde voegt nauwelijks effectief daglicht toe, vanwege de enorme luifel die er nog boven is gesitueerd. Er is daardoor ook hier eerder sprake van horizontale lichtinval dan van verticale. Het biedt weliswaar uitzicht en vormt daarmee een belangrijke schakel in de ruimtelijke beleving van het station en de perrons, maar qua daglicht doet het weinig. Daardoor moet er noodzakelijkerwijs met grote sterke spots op de perrons gewerkt worden, die het hoognodige licht op de perrons moeten brengen. Overdag! En die spots werken natuurlijk ook weer verblindend, omdat deze naar beneden gericht zijn.

Verblindende spots op duistere perrons, rechts de hellingbaan.

Waarom is het concept dat al bijna 2 eeuwen zo succesvol is, van een glazen overkapping, hier volstrekt genegeerd? In het kader van vernieuwing? Het gegeven waaraan zoveel stationsoverkappingen hun faam te danken hebben, het uitbundig binnenvallende licht, is hier volstrekt genegeerd. Hoeveel overkappingen zijn er niet in deze trant gerealiseerd? Antwerpen, Amsterdam, Utrecht en vele andere kappen, modern of monumentaal maken hier gericht gebruik van! Eerder op dezelfde reis stapte ik in Rotterdam over, ook een nieuwe stationsoverkapping, maar vrijwel volledig van glas, met een totaal andere aangename en open sfeer als gevolg. Of wat te denken van station Delft, dat in een tunnel is gelegen, maar toch voor een deel door daglicht verlicht wordt? Je zou denken dat inmiddels bekend moge zijn hoe een aangenaam station vorm gegeven kan worden, ook of juist in een moderne vormgeving.

Ik voelde mij op het perron als in een slecht gebouwde parkeergarage. Daar wil je het liefst zo snel mogelijk uit. Helemaal verkeerd is die gedachtegang niet, want de hellingbaan voert inderdaad naar een boven op het dak gerealiseerd parkeerdek. Die hellingbaan vormt op zich een interessant en uitdagend element, dat door het station naar boven golft, zonder dat dit vanaf de perrons bereikbaar is. Maar waarom überhaupt op het dak parkeren? De mooiste ruimte van het gebouw? De enkele openingen die er nu zijn, springen rondom eerst nog een bijna een meter terug alvorens met polycarbonaatplaten afgesloten te worden. Waarom is niet de gehele gecreëerde schacht benut voor lichttoetreding?

Waarom springen deze lichtkoepels zo ver terug naar binnen?

Terwijl elders wel degelijk een groot daglicht is gemaakt, met glas. Dat is dan wel net boven de entree van het station gesitueerd, waar van nature al meer dan voldoende licht valt en het dus feitelijk juist weinig toe voegt.

Ook de voetgangerstunnel onder de sporen door, geeft blijk van het negeren van de menselijke behoefte aan licht: je gaat de trappen af vanaf het plein en duikt een donker gat in. Na een eerste volstrekt onvoldoende verlicht stuk van zeker 15 meter lengte kom je in een aangenaam verlicht deel. Waarom toch zo spaarzaam met daglicht?

Waarom toch eerst zo’n donker deel?

Daglicht beschouw ik als een van de belangrijkste uitgangspunten van architectuur, en met mij vele architecten. Mensen, gebruikers van gebouwen voelen zich aantoonbaar prettig bij natuurlijk licht. Daar zijn zelfs legio wetenschappelijke studies naar verricht, met vrijwel unanieme bevindingen: Daglicht doet de mens goed!

Op alle fronten in dit moderne en grootschalige gebouw, een landmark voor de stad Breda, een monumentale nieuwe entree tot de stad, is aan dit ene belangrijk aspect van architectuur tekort gedaan. Dat maakt het gebouw voor mij tot een misser, een gebouw dat de tand des tijds niet zal weerstaan. Nu wordt het nog gezien als modern en vernieuwend, ik denk dat de tijd zal uitwijzen dat dit een bron van onaangename ervaringen wordt die er uiteindelijk toe zal leiden dat er grootschalige aanpassingen gedaan zullen worden, of dat er over pakweg 30 jaar weer een nieuw station verrijst. Jammer…